In het Amerikaanse weekblad ‘Citizen’ schreef Chris Jeub: ‘Het mag u toeschijnen, dat de door de terroristen begonnen oorlog tegen de U.S.A. nog maar enkele maande oud is, maar de haat van radicale Moslims tegen ons land dateert al van eeuwen geleden. Feitelijk is het niet eens voor de eerste keer, dat Amerika te maken heeft met tegenstanders, die individuen zijn in plaats van hele landen. President Thomas Jefferson (1743 – 1826) bij voorbeeld zag zich genoodzaakt ter zee het hoofd te bieden aan Moslim piraten, die in het Noorden van Afrika woonden en dagelijks schepen uit Europa aanvielen en beroofden.
Toen Amerika onafhankelijk werd begonnen piraten ook zijn land binnen te vallen, zodat Jefferson niets anders kon doen dan hen de oorlog te verklaren. Hun hoofdkwartier bevond zich in Tripoli (Libië), maar de landen als Algiers, Marokko en Tunesië gaven deze piraten onderdak, zonder hen de status van legale inwoners te verlenen. Een dilemma voor President Jefferson dat lijkt op de uitdaging waar President Bush nu voor staat. De piraten in de 19e eeuw waren Moslims, die Christenen haatten, al sinds de tijd van de kruisvaarders.
Het Mohammedaanse geloof had reeds in de zevende eeuw wortel geschoten in Noordwestelijk Afrika en alle havensteden in dat gebied werden bases voor de piraten, wat uitliep op plunderingen, inbeslagneming van schepen zowel als het vermoorden van bemanningsleden. De Europese en Amerikaanse schepen, die in die tijd rond het Noorden van Afrika voeren, betaalden aan de piraten om met rust te worden gelaten. Er werd niets tegen deze terreur gedaan, totdat Amerika de leiding nam, aanvankelijk zonder steun van Europa.
Ds. David Barton zegt in zijn boek ‘Original Intent’, dat de motieven van de Barbarijnse zeerovers meer voorkwamen uit vooroordelen tegen het Christendom dan uit economisch winstbejag. Historisch gezien was de oorlog met hen, die van Christelijk Amerika tegen de Moslims. In 1805 schreef de Amerikaanse marinier William Eaton aan de Minister van buitenlandse zaken, waarom de Moslims zulke toegewijde vijanden waren. ‘Overtuigd van de juistheid van het denkbeeld, dat oorlogvoering tegen de Christenen garandeert, dat hun zielen gered zullen worden én het ontdekken van grote wereldlijke voordelen in het naleven van deze religieuze plicht, (het in beslag namen van scheepsladingen), is hun drijfveer om vermetel te vechten heel sterk’.
In 1815 stuurde de Amerikaanse regering de oorlogsheld Stephen Decatur naar Tripoli om met de piraten te onderhandelen, want hun overvallen duurden onverminderd voort. Decatur had in 1804 getoond dat hij de Barbarijnse zeerovers wel de baas kon. Met de hulp van 74 mariniers had hij in de haven van Tripoli het gestolen fregat ‘Philadelphia’ in brand gestoken (wat door de Engelse admiraal Lord Nelson ‘de meest gedurfde actie van deze eeuw’ werd genoemd). Hoewel Decatur de jongste kapitein was in de U.S. Navy wist hij ten slotte de Moslims over te halen op te houden met hun misdadig handwerk en daarmee kwam er een eind aan de roverij.