In het boek ‘In unseren Himmeln Kreuzt der fremde Gott’ beweert Alexander Dorin (pseudoniem) dat de U.C.K. voor een groot deel gefinancierd wordt door uit drugshandel verkregen gelden!
Hoofdcentra van de Albanese drugsmaffia bevinden zich in Zwitserland, Duitsland en de U.S.A. (bekend als de beruchte New Yorkse drugsmaffia).
Verslaggever Barry James heeft reeds uitvoerig over de Albanese drugshandel geschreven (‘In Balkans, Arms for drugs’ en ‘The International Herald Tribune’, 6juni 1994).
Maar ook enige andere internationale kranten en magazins berichten doorlopend over de drugspraktijken van de Albanese maffia zoals b.v.:
Philip Smucker – ‘Albanian Weapons in Kosovo’
Washington Times 8 april 1998
Chris Hedges – ‘Kosovo Rebels and their new Friends’ New York Times, 10 juni 1998
L. Hedbo (Zwitserland), 22 januari 1998
Der Bund (Zwitserland), 17 januari 1998
In de Zwitserse krant ‘Franz Weber Journal’ nr. 45 augustus/september 1998 werd een interessante lezersbrief gepubliceerd, waaruit hier een kort uittreksel volgt:
“De pers brengt geen enkel woord over het schandaal van de ongehoorde drugshandel, waarmee het bevrijdingsleger van Kosovo (UCK) gefinancierd wordt. In een Italiaans vaktijdschrift over drugsaffaires, (‘Narco-mafie’, 6 mei 1998) kunnen we het volgende lezen: “Kosovo is tot een hoofdhandelscentrum van drugs voor West-Europa geworden en de lokale maffia tot een internationale grootmacht van drugshandel.”
Men staat voor een fenomeen van georganiseerde criminaliteit, dat Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland en Italië omvat en zijn oorsprong in Kosovo heeft.
Internationale onderzoekbureaus becijferen de omzet van de heroïne-industrie in Kosovo op meerdere miljarden dollars. Volgens dezelfde informatiebron bedragen de inkomsten van de albanese drugshandel alleen op de zwitserse markt 180 miljoen zwitserse franks per jaar.
Het hoofd van het centrale bureau voor drugshandel in Bern, Valentin Roschacher, bericht dat de drugshandelaren uit Kosovo de Turken en Libanezen uit hun leiderspositie op de Zwitserse heroïnemarkt verdrongen hebben en zich bijzonder brutaal opstellen. Hun verovering van de heroïnemarkt gaat gepaard met talrijke moorden.
Volgens de ‘Depeche internationale des drogues’ (nr.57 juli 1996) zijn productie, verwerking en doorverkoop van heroïne voornamelijk in handen van Albanezen uit Macedonië en Kosovo. Gezamenlijke maffiaorganisaties moeten hen een deel van hun inkomsten afstaan.
De drugshandelaren zijn eveneens verplicht wapens te kopen en te leveren.
Bewapende militante groepen zoals het bevrijdingsleger van Kosovo beschikken zo over een belangrijke en regelmatige geldbron.
Drugs maakt niet alleen het leven van veel jonge mensen kapot maar dient op deze wijze ook als financiering van wapenhandel en oorlogsindustrie!
Wat de laatste jaren ook erg verontrustend is, is het feit dat de Albanese handelaren de narco-dollars benutten om hun programma, de vereniging van alle Balkan Albanezen, te verwezenlijken. Al in 1996 waarschuwde de afgevaardigde van het landelijke politieke drugsobservatorium in Macedonië: “In deze provincie zijn het de giften van Albanezen in de diaspora, die de bouw van de onafhankelijke universiteit in Tetovo financierden”. Deze expert stelt vast, dat de giften in werkelijkheid uit drugshandel afkomstig zijn.
Hij bericht bovendien dat dit geld van gewezen Albanezen benut wordt om in Macedonië landerijen op te kopen, met als politiek doel de uitbreiding van Albanees grondgebied. Deze these wordt door een uitlating van Jaob Krasniqi (chef bevrijdingsleger van Kosovo) bevestigd in een interview in ‘der Spiegel’ verklaart hij: “Wij willen meer dan alleen de onafhankelijkheid van Kosovo. Ons doel is de vereniging van alle Albanezen in de Balkan”.
Hoewel het allang geen geheim meer is, dat de oorlog in Kosovo uitgebroken is terwijl de UCK een door drugshandel gefinancierde strijd voor een groot Albanese staat voert, werden steeds de Serven als ‘aggressoren’ in discrediet gebracht.
De UCK-terroristen werden daarentegen steeds als ‘vrijheids-strijders’ betiteld.”