Volgens Marcus Boon in zijn boek The Road of Excess – A History of Writers on Drugs, gebruikten vele bekende schrijvers drugs om hun literaire productie gestalte te geven of hun schrijflust te activeren.
Jean-Paul Sartre, de Franse filosoof en vertegenwoordiger van de atheïstische variant van het existentialisme was waarschijnlijk de extreemste.
Hij leed aan een chronische slapeloosheid en nam daarom ruimschoots slaappillen. De volgende ochtend ging hij over op corydrane, een mengeling van amfetamines en aspirines die hij doorslikte met veel sterke koffie. De hele dag door bleef hij corydrane tabletten slikken. Zodoende was hij in staat vele pagina’s te concipiëren. Onder invloed van deze middelen schreef hij een belangrijke filosofische pil van 1400 pagina’s.
In 1974 schreef hij aan Simone de Beauvoir: “Zie je, mijn vertrouwen in corydrane was tot op zekere hoogte een zoektocht naar de verbeelding. Terwijl ik aan het werk was, na het nemen van tien corydranes in de ochtend, was mijn toestand er een van absolute lichamelijke overgave. Ik nam mijzelf waar door de snelheid van mijn pen en de vormgeving van beelden en ideeën”.
Andere Franse schrijvers die in het boek genoemd worden zijn Honoré de Balzac, die verslaafd was aan cafeïne. Midden in de nacht stond hij op, tankte zich vol met hele sterke koffie en schreef tot in de vroege uurtjes.
Een tijdgenoot heeft eens uitgerekend dat hij minstens 50.000 koppen koffie moet genuttigd hebben. Hij ontwikkelde zelfs een hele filosofie rond het gebruik van koffie waarbij hij onder meer beweerde dat de schrijver de koffie een tweede maal filtert in zijn maag en ze daarna uit hem laat vloeien als zwarte inkt op wit papier. De lichamelijke gevolgen van deze leefstijl waren voor hem uiteindelijk fataal.
Ook Voltaire en Montesquieu leden aan caffeïne verslaving. Rimbaud, Marcel Proust, Guy de Maupassant, Alexander Dumas waren aan andere drugs verslaafd. Van Proust is bekend dat hij alles door elkaar gebruikte.
Als overtuigde cocaïne gebruikers worden genoemd: Jules Verne, Henrik Ibsen, Emile Zola, Victor Hugo en Rodin.
Amerikaanse schrijvers als Jack Kerouac, William James, Saul Bellow en William Burroughs, die een belangrijke plaats in het boek van Boon innemen, waren verslaafd aan amfetamines en peppillen. Voor Kerouac gold dat het gebruik van amfetamines hem naar een hoger bewustzijnsniveau bracht. Kerouac merkte ooit op dat hij tijdens het werken op zijn typemachine in een soort trance raakte. Van Burroughs was het bekend dat hij drugs gebruikte om inspiratie op te doen.
Aldous Huxley schreef ‘Doors of Perception / Heaven or Hell’, een boek waarin hij zijn psychedelische avonturen met mescaline beschreef. Tom Wolfe, schrijver van ‘One Flew over the Cuckoo’s Nest’, zorgde voor een bredere bekendheid van het gebruik van psychedelica.
Maar ook Edgar Allan Poe en Robert Stevenson zaten aan de opium, de hasj en de coke.
Ook onder Britse schrijvers kwam drugsgebruik voor. John Milton, John Dryden, Sir Walter Scott, Keats, Thomas Shadwell, Arthur Conan Doyle, de theosofische schrijver William Butler Yeats en zelfs Shakespeare gebruikte ze. Opium, hashish, cocaïne en amphetamines.
Interesse in drugsgebruik bereikte een climax in Engeland en Duitsland ten tijd van de Romantiek. Dat heeft vooral te maken met de Duitse idealistische filosofie van Kant en Hegel, die de romantische dichters ‘het hoofd op hol liet brengen’.
‘Zowel Kant als Hegel ontwierp een hiërarchisch filosofisch systeem dat culmineerde in een niveau van absolute kennis dat ze respectievelijk de wereld van de noumenon of ‘Das Ding an sich’ (Kant) of ‘Absolute Geist’ (Hegel) noemden’.
Dit concept werd door schrijvers als Novalis, Schlegel en Samuel Coleridge geïnterpreteerd als zouden ze via drugs toegang krijgen tot ‘Das Ding an sich’. Novalis ging nog een stapje verder en meende dat hij door zijn (medicinaal) opium gebruik dichter bij God kon komen.
Coleridge: “Ik zou erg graag wensen, zoals de Indiaanse Vishna, om te drijven op een eindeloze oceaan, gewiegd te worden door de lotusbloem en eenmaal in een miljoen jaar een paar minuten te ontwaken”.
Vele Britse en Duitse romantici, maar ook Franse symbolisten zoals Charles Baudelaire, bekend van zijn lofprijzingen aan Satan, waren doorgaans enthousiast over hun drugsexperimenten.
Na de Eerste Wereldoorlog toen de wetten tegen drugs werden aangescherpt, zagen drugsgebruikende schrijvers zichzelf als sociale rebellen. Zo kregen ze meer aanzien in tijden van crisis en recessie. Het was in de westerse wereld inmiddels een ‘lifestyle’ geworden. De drugs werden na verloop van tijd steeds zwaarder en gevaarlijker.
Door een aantal drugsgebruikende schrijvers is de oosterse magie in het westerse denken gebracht. Drugs hebben de westerse cultuur diepgaand veranderd.
Het boek van Boon beschrijft de soorten drugs zoals morfine, cocaïne, LSD, peyote, cannabis, opium, en psychedelica die door schrijvers en filosofen zijn gebruikt en de effecten die het veroorzaakt op de menselijke geest. Ook komen componisten, beeldhouwers en andere smaakmakers van de culturele elite aan bod.
Boon’s boek is een weerslag van een proefschrift waarop hij in 2001 promoveerde aan de New York University. Momenteel geeft hij colleges over de verhouding drugs en cultuur aan de York universiteit in Toronto. Het is ‘een fascinerend inzicht in de liefde-haat verhouding van beroemde schrijvers met de verboden vrucht’.

